Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ta·fel·la
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tafella tafella's
verkleinwoord tafellaatje tafellaatjes

Zelfstandig naamwoord

de tafellam

  1. een la onder het blad van een tafel
     Zodra hij zijn bezoekers gewaar werd, zagen ze hem snel iets in de tafellade wegmoffelen. Hij verwelkomde zijn gasten, ging naar achteren om hun iets voor te zetten. Een van de bezoekers dacht er het zijne van: er zou minstens wel een volle beurs in die tafella liggen.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    J. Mastenbroek
    “Niet vele edelen in het Koninkrijk van God” (05-09-2011), Reformatorisch Dagblad