svanhals
- svan·hals
- Samenstelling van svan zn "zwaan" en hals zn "hals"
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
svanhals | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | svanhals | svanhalsen | svanhalsar | svanhalsarna |
genitief | svanhals | svanhalsens | svanhalsars | svanhalsarnas |
svanhals, g
- (zoötomie) zwanenhals (van een zwaan)
- (anatomie), (figuurlijk) hals (van mensen)
- (paardrijden), (figuurlijk) hoge, lange, smalle gebogen nek bij een paard (beschouwd als een fout)
- (techniek), (figuurlijk) een gebogen, u-vormig of s-vormig deel of onderdeel van een buis, sifon, waterslot
- (voeding), (figuurlijk) op een zwanenhals lijkend deel van een voorwerp (bijv. gebak in de vorm van een zwanenhals)
svanhals