surtía
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van surtir
- derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van surtir
surtía
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van surtirse
- derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van surtirse