surrogaat
- sur·ro·gaat
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vervangingsmiddel’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Latijnse surrogatum met het achtervoegsel -aat [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | surrogaat | surrogaten |
verkleinwoord | - | - |
- vervangingsmiddel van mindere kwaliteit
- Het woord surrogaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "surrogaat" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "surrogaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ surrogaat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be