• suc·cumb
vervoeging
onbepaalde wijs to  succumb 
he/she/it  succumbs 
verleden tijd  succumbed 
voltooid
deelwoord
 succumbed 
onvoltooid
deelwoord
 succumbing 
gebiedende wijs  succumb 

succumb

  1. onovergankelijk zwichten, onderworpen zijn aan
    «Artists of all nations succumb to its charm.»
    Kunstenaars van alle naties zijn aan charme onderworpen.
  2. onovergankelijk bezwijken
    «Each year a few dozen people succumb to tetanus in Poland.»
    Elk jaar bezwijken tientallen mensen aan tetanus in Polen.