• sub·tiel
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘fijn’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afgeleid van het Latijnse 'tēla' (web, weefsel, schering) met het voorvoegsel sub- [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen subtiel subtieler subtielst
verbogen subtiele subtielere subtielste
partitief subtiels subtielers -

subtiel

  1. alleen bij nauwkeurig toezien of voor fijn gevoel waar te nemen of te begrijpen
    • Had je dat niet een beetje subtieler kunnen doen? 
  2. fijn onderscheidend, scherpzinnig
    • Het is echt een zeer subtiel verschil. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]