• su·biet
  • uit het Frans

subiet [1]

  1. zonder dralen
    • Zijn voorstel klinkt de goedgelovige heren als muziek in de oren, waarop de zes braaf naar buiten lopen. Logischerwijs seint Didier subiet de politie in, maar die is er niet van overtuigd dat het clubje terug zal keren. ,,Ik denk van wel’’, verzekert de verkoper, die de indruk had dat de zes geen ‘grote lichten’ waren. [2] 
    • Toen er uiteindelijk 682.000 euro wel bleef staan bij O&H, bestelde Rijnenberg daarvan voor 150.000 euro tentdoek bij een Roemeense toeleverancier. Kort daarna meldde de Rabobank dat er sprake was van fraude en trok de bank de handen subiet van O&H Concepts af. [3] 
    • Een Brabantse drummer dacht een bijzonder mooi koopje te hebben gedaan op Marktplaats. Bijzonder was het zeker: het was het drumstel van Normaal. Hij bracht het instrument subiet terug naar de Achterhoek. [4] 
89 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[5]