• streak
vervoeging van
streaken

streak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van streaken
    • Ik streak. 
  2. gebiedende wijs van streaken
    • Streak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van streaken
    • Streak je? 


enkelvoud meervoud
streak streaks

streak

  1. lijn [1], streep [1], strook [1]
  2. serie, reeks
vervoeging
onbepaalde wijs to  streak 
he/she/it  streaks 
verleden tijd  streaked 
voltooid
deelwoord
 streaked 
onvoltooid
deelwoord
 streaking 
gebiedende wijs  streak 

streak

  1. onovergankelijk wegschieten [1]
  2. onovergankelijk strepen krijgen
  3. (informeel) streaken
  4. overgankelijk bestrepen, van strepen voorzien
  1. streak, Online Etymology Dictionary