stoter
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sto·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van stoten met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stoter | stoters |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de stoter m
- iets of iemand die stoot
- stamper van een bloem
- oude munt met een waarde van 12,5 cent
Hyponiemen
- [1] uitstoter, kogelstoter
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord stoter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stoter" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ stoter op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be