Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stom·weg
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van  stom bn  met het achtervoegsel -weg

Bijwoord

stomweg

  1. gewoonweg
    • Kortom: eerst vertrouwen (her)winnen door het toegeven van gemaakte fouten en niet uw volgelingen stomweg opzadelen met de gevolgen van uw beleidsbeslissingen die weer eens verkeerd uitpakken. Daarna zien we verder, bijvoorbeeld bij de aanstaande verkiezingen. ’Code Rood’ voor Den Haag, dus.[1] 
    • Tsja, die broek symboliseerde iets voor mij vorig jaar. Toen ik hem paste kreeg ik de knoop met geen tien paarden dicht. Hij was rond de heupen stomweg veel te klein... en tóch kocht ik hem. Want DIE broek, die zou een keer gaan passen. Punt.[2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen