Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spraak·ma·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spraakmaker spraakmakers
verkleinwoord spraakmakertje spraakmakertjes

Zelfstandig naamwoord

spraakmaker m

  1. iemand die een grote invloed heeft op waar en hoe men over zaken spreekt
    • Het jaar was 1937. Fitzgerald, 41, was een schrijver op zijn retour, die hoopte zijn carrière nieuw leven in te blazen. Graham, 33, daarentegen was een succesvolle societyschrijfster, bekend van haar roddelrubriek Hollywood Today. Ze was de ‘It-girl’ uit haar tijd, verkeerde in kringen van spraakmakers.[1] 
    • De echte politieke spraakmakers – en dat zijn alleen de VVD en de SP – zouden er verstandig aan doen hun tv-optredens te beperken. En zeker niet moeten stappen in strak geregisseerde debatten tussen zes of acht lijsttrekkers met voor ieder een paar minuten. Daar valt weinig te winnen en veel te verliezen.[2] 
    • Bayern is een instituut, zegt sportmarketingspecialist Frank van den Wall Bake. „Clubiconen als Franz Beckenbauer en Karl-Heinz Rummenigge zijn smaak- en spraakmakers. Elk zichzelf respecterend bedrijf in München moet wel een partnerschap aangaan met Bayern. Dat is waar het gebeurt in Zuid-Duitsland.”[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. NRC 18 maart 2014
  2. NRC Hans Wiegel 11 juli 2012
  3. NRC Derk Walters 24 april 2013
  4.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be