• spin·del
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘spinklos’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1917 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord spindel spindels
verkleinwoord spindeltje spindeltjes

de spindelm

  1. een klos waarop de katoen- of vlasdraad wordt gewonden.
    • Zij was bezig met het winden van draad aan een spindel. 
  2. (techniek) een as, meestal met cd's en dvd's.
    • In de techniek wordt vaak een spindel gebruikt om cd's en dvd's in op te bergen. 
72 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[2]


  • spin·del
Naar frequentie 7837
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   spindel     spindeln     spindlar     spindlarna  
genitief   spindels     spindelns     spindlars     spindlarnas  

spindel, g

  1. spindel