Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spij·ker·broek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spijkerbroek spijkerbroeken
verkleinwoord spijkerbroekje spijkerbroekjes

Zelfstandig naamwoord

de spijkerbroekv / m

  1. (kleding) een broek van spijkerstof
     Hij moest nadenken voordat hij begreep dat het over de Amerikaanse spijkerbroeken ging.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen