speelbaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- speel·baar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van spelen met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | speelbaar | speelbaarder | speelbaarst |
verbogen | speelbare | speelbaardere | speelbaarste |
partitief | speelbaars | speelbaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
speelbaar [1]
- geschikt om (mee) gespeeld te worden
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord speelbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "speelbaar" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be