Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spar·ren·groen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sparrengroen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het sparrengroeno

  1. (kleur) het groen van de naalden van een spar
     Mulisch beschrijft hoe het broertje van de verongelukte jongen, nadat de kist is neergelaten, met een handvol zand een stap te ver naar voren doet, en door het sparrengroen zelf in de kuil belandt.[2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen