sow
- sow
- Zelfstandig naamwoord: Afkomstig van Middelengels: sowe, dat van Angelsaksisch: sugu komt; cognaat met Duits: säen, Oudnoords: sȳr; verwant met Latijn: sūs
- Werkwoord: Afkomstig van Middelengels: sowen, dat van Angelsaksisch: sāwan komt; cognaat met Nederlands: zaaien, Duits: säen, Oudnoords: sā, Gotisch: saian; verwant met Latijn: sēmen
Naar frequentie | 9959 |
---|
enkelvoud | meervoud |
---|---|
sow | sows |
sow
- (dierkunde), (veeteelt) Sus domesticus , zeug (een volwassen vrouwelijk varken)
- (dierkunde) een volwassen vrouwtje van bepaalde andere dieren dan [1], zoals de beer of nerts
- (metaalbewerking) de kanalen voor het leiden van gesmolten metaal naar de vormen bij het gieten van ruwijzer
- (metaalbewerking) ijzer dat in deze kanalen is gestold
- (metaalbewerking) een bassin dat alle gesmolten non-ferrometalen bevat die moeten worden gegoten
- You can't make a silk purse out of a sow's ear.
Je kunt iets dat lelijk of inferieur is, niet veranderen in iets aantrekkelijks of waardevols, want hoe duur zijn kleding ook is, hij ziet er nog steeds slordig uit - je kunt geen zijden portemonnee uit het oor van een zeug maken. Deze uitdrukking was al halverwege de zestiende eeuw een spreekwoord. (letterlijk: Je kan geen zijden portemonnee uit het oor van een zeug maken.)
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to sow |
he/she/it | sows |
verleden tijd | sowed |
voltooid deelwoord |
sown |
onvoltooid deelwoord |
sowing |
gebiedende wijs | sow |
sow
- overgankelijk, onovergankelijk zaaien [1]
- overgankelijk planten
- overgankelijk bestrooien, bezaaien met iets
- overgankelijk, (figuurlijk) (twist of tweedracht) zaaien [2]
- Zie het kastje 'vervoeging': voltooid deelwoord ook: sowed