Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snor·kelt

Werkwoord

vervoeging van
snorkelen

snorkelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snorkelen
    • Jij snorkelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snorkelen
    • Hij snorkelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van snorkelen
    • Snorkelt!