Nederlands

 
1. snelkoker
 
2. hoge drukpan
Uitspraak
Woordafbreking
  • snel·ko·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord snelkoker snelkokers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de snelkokerm

  1. (huishouden) apparaat waarmee men snel iets kan laten koken, met name de elektrische waterkoker
  2. (huishouden) afsluitbare pan waarmee men snel etenswaren gaar kan koken
    • Dal: een bruine smurrie met zwarte bolletjes en een witte kwak in het midden. Qua look een miskleun, maar de smaak is zacht en romig, met verse zwarte linzen die een speelse mondsensatie geven. Ze zijn eerst gekookt en daarna nog eens gebakken. ‘Best in de snelkoker, zo deed mijn grootmoeder dat’, mompelt Ravi. ‘Eerst koken, ja?’ Hij antwoordt: ‘Nee, eerst bakken. Eerst bakken, eerst bakken.’ Tot ik vraag: ‘Eerst bakken?’ Dan zegt hij: ‘Nee, koken sir.’ [2] 
    1. (figuurlijk) heel intensieve opleidingssituatie waarin je in korte tijd wordt klaargestoomd
      • Van Doremalen: ‘Sinds een paar maanden hebben wij de Loyens Loeff Academy. Het is een soort snelkoker voor nieuwe mensen met als doel kennismaking met het kantoor, je collega’s, maar ook het opdoen van praktijkervaring en trainingen in presentaties en sociale vaardigheden. [3] 
Synoniemen
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 14 MAART 2015
  3. Volkskrant Altan Erdogan en Hans Pieter van Stein Callenfels 19 december 2006
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be