Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sneeuw·kal·koen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sneeuwkalkoen sneeuwkalkoenen
verkleinwoord sneeuwkalkoentje sneeuwkalkoentjes

Zelfstandig naamwoord

de sneeuwkalkoenm

  1. (veeteelt) een geheel wit ras van de tamme kalkoen Meleagris gallopavo  [1]
    • Sneeuwkalkoenen waren ooit een belangrijk fokras, maar tegewoordig zijn ze zeldzaam. 
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Haar, A.A. ter
    “Ons nutpluimvee” (1920), Letter-Nypels