Nederlands

 
smidsvuur
Uitspraak
Woordafbreking
  • smids·vuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord smidsvuur smidsvuren
verkleinwoord smidsvuurtje smidsvuurtjes

Zelfstandig naamwoord

het smidsvuuro

  1. (industrie) vuur waarin men het metaal verhit dat men wil smeden
    • Schilders leggen buiten de laatste hand aan de kozijnen. Intussen wordt binnen nog druk gelast aan het smidsvuur. Zaterdag wordt smederij van Campen in Neede officieel heropend. Dus wordt er met man en macht gewerkt om alles klaar te krijgen. [2] 
    • Ook de smederij van de familie Wensink dreigde te verdwijnen. Aart Wensink overleed in zijn zaak, aan het smidsvuur. Zijn moeder bleef boven de smederij wonen, maar de smidse zelf werd jaren niet gebruikt. [3] 
    • Smederij Ter Haar in de Winterswijkse buurtschap Kotten heeft een traditionele uitstraling. Maar met een jonge smid: de 25-jarige Joost Bosman staat nu dagelijks achter aambeeld en smidsvuur. [4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen