smalen
- sma·len
- In de betekenis van ‘met geringschatting spreken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
smalen |
smaalde |
gesmaald |
zwak -d | volledig |
smalen
- inergatief blijk geven van minachting
- Hij smaalt alleen maar als je erover begint.
- Het woord smalen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "smalen" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "smalen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be