sleeën
- slee·en
- Afleiding van slee.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sleeën |
sleede |
gesleed |
zwak -d | volledig |
sleeën
- met een slee door de sneeuw glijden
- Ik neem een dag vrij om samen met mijn kinderen te gaan sleeën.
1. met een slee door de sneeuw glijden
de sleeën mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord slee
- Het woord sleeën staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sleeën" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be