slabý
Slowaaks
Uitspraak
- IPA: /slabiː/
Woordafbreking
- sla·bý
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van het Proto-Slavische *slabъ.
Bijvoeglijk naamwoord
slabý
Antoniemen
Tsjechisch
Uitspraak
Woordafbreking
- sla·bý
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van het Proto-Slavische *slabъ.
Bijvoeglijk naamwoord
slabý
- slap, zwak; weinig (fyzieke) kracht hebbend.
- zwak, klein, weinig; met betrekking tot hoeveelheid, grootte, aantal e.d.
- zwak, slap; onvoldoende intensief.¨
- (scheikunde) slap; weinig (gevraagde) stof bevattend.
- zwak, matig; in een bepaald opzicht ongeschikt, ontoereikend.
- zwak, matig; onvoldoende kwalitatief.
- slap, zwak; te veel toegevend, inschikkelijk.
- dun; een kleine dikte hebbend.
Verbuiging
Vervoeging
stellend | slabý |
---|---|
vergrotend | slabší |
overtreffend | nejslabší |
Synoniemen
- chabý, malátný, neduživý, nemohoucí, neodolný, vetchý
- chabý, mizerný, skoupý, skromný, skrovný
- mdlý, nevýrazný, nezřetelný, tichý, tlumený
- řídký
- chabý, chatrný
- chabý, nepřesvědčivý, podprůměrný, tuctový
- poddajný
- tenký
Antoniemen
- silný
- mohutný, velký
- intenzivní, silný, sonorní, zvučný
- hustý, intenzivní, silný
- dobrý, silný
- -
- autoritativní
- silný, tlustý