Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • skim

Werkwoord

vervoeging van
skimmen

skim

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van skimmen
    • Ik skim. 
  2. gebiedende wijs van skimmen
    • Skim! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van skimmen
    • Skim je?