Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • [1] sin·gle·tje
  • [2] sin·glet·je
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het singletjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord single
  2. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord singlet