simulator
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- si·mu·la·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van simuleren met het achtervoegsel -ator
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | simulator | simulators simulatoren |
verkleinwoord | simulatortje | simulatortjes |
Zelfstandig naamwoord
de simulator m
- systeem dat een situatie of werking kan simuleren (nabootsen)
Hyponiemen
- botssimulator, flightsimulator, golfsimulator, operatiesimulator, processimulator, rijsimulator, roeisimulator, vliegsimulator, vluchtsimulator, zonnesimulator
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord simulator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "simulator" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be