signatuur
- sig·na·tuur
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘handtekening’ voor het eerst aangetroffen in 1610 [1]
- afgeleid van het Franse signature [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | signatuur | signaturen |
verkleinwoord | - | - |
- handtekening, ondertekening bij voorbeeld op een kunstwerk
- Dat technocraten als Misjoestin, Nabioellina en Beloesov – slimme Russen met een liberale signatuur in het verleden – zich lenen voor het uitvoeren van Poetins misdadige beleid is misschien nog wel het grootste raadsel. Zij zijn de Adolf Eichmanns en Hjalmar Schachts (de Duitse Centrale Bankier onder Hitler) van deze tijd. [5]
- index (kenmerk) voor het eenduidig opzoeken van een gegeven bij voorbeeld de aanduiding op bibliotheekboeken
- (muziek)
- Het woord signatuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "signatuur" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "signatuur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ signatuur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ www.parool.nl (17 mei 2024)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be