Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • seig·neur
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord seigneur seigneurs
verkleinwoord seigneurtje seigneurtjes

Zelfstandig naamwoord

de seigneurm

  1. heer, sinjeur, mijnheer
Uitdrukkingen en gezegden
  • de grand seigneur
de grote, rijke, deftige, belangrijke heer; patser
    • Toen Van der Maar aantrad, had de boekhandel een bewogen geschiedenis achter de rug, inclusief een oorlog en twee economische crises. Scheffer: "Dat de zaak het anderhalve eeuw heeft weten vol te houden, heeft te maken met een zekere behoudende instelling van de eigenaren. Dat zie je wel meer in het midden- en kleinbedrijf: ze hangen niet de grand seigneur uit, maar pompen alles terug in hun firma." [2] 

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen