Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schrij·vers·naam
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schrijversnaam schrijversnamen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de schrijversnaamm

  1. naam van de maker zoals die in een boek of andere tekst wordt vermeld
    • Als kind groeide Wiesje van Santen op aan de Plantage Middenlaan. Een intens gelukkige jeugd.
      Toen ik acht was
      bracht mijn moeder
      ons soms naar Artis
      als een privé-tuin
      tegenover ons huis.
      Zo begint een gedicht dat ze veel later publiceerde onder haar schrijversnaam Louise van Santen.
       [1]
  2. aangenomen naam die een auteur gebruikt om te verbergen wie hij is
    • Jan Hendrik Frederik Grönloh, beter bekend onder zijn schrijversnaam Nescio, ving het verlangen naar maatschappelijke onthechting in een mooi beeld. [2]
    • Manson , de Schrijver van den Courier de l'Europe, is zeker, bij de Hollandsche Patriotten, een even zo gehaate Schrijvers-naam als Linguet bij de Fransche Parlementen, (…) [3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen