Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schrijf·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schrijfsel schrijfsels
verkleinwoord schrijfseltje schrijfseltjes

Zelfstandig naamwoord

het schrijfselo

  1. een wel heel simpel geschrift
     Van Mulligen, volgens zijn LinkedIn-profiel docent cybercrime en digitaal forensisch onderzoek aan de Politieacademie, vraagt zich in de post af of hij ook asbest van zijn oude schuurdak op de snelweg kan dumpen en daarmee weg kan komen of op de snelweg kan parkeren en de politie dat dan aankijkt zonder in te grijpen. ,,Ik ben het een beetje zat", reageert de man uit Varsselder in de Achterhoek later in de middag op zijn eigen schrijfsel.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. schrijfsel op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Ivar Penris
    “Zelfs docent Politieacademie vraagt zich af waarom er niet wordt ingegrepen bij boerenprotesten” (28-07-2022), Tubantia