Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • school·lei·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schoolleider schoolleiders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de schoolleiderm

  1. (onderwijs) de directeur of andere leidinggevende van een school of scholengemeenschap
    • De minister benadrukt de belangrijke positie van schoolleiders en erkent de hoge werkdruk. ‘We werken volop aan een toekomstplan voor het basisonderwijs. Daarmee hopen we ons basisonderwijs zuurstof te geven. We zetten in op de ondersteuning en professionalisering van leraren én directies. Daarbij kijken we hoe we de baan van schoolleider aantrekkelijk en werkbaar kunnen maken en houden. In het voorjaar volgen de resultaten van ons onderzoek naar stress en welbevinden bij schoolleiders.’ [2] 
    • ,,Alle kinderen willen leren. We moeten stoppen de uit-knop in te drukken, waardoor ze geen zin meer hebben en school saai vinden", aldus schoolleider Sjef Drummen. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard DONDERDAG 28 SEPTEMBER 2017
  3. Tubantia Ellen van Gaalen 09-september-2017