scholier
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- scho·lier
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘leerling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1248 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | scholier | scholieren |
verkleinwoord | scholiertje | scholiertjes |
Zelfstandig naamwoord
de scholier m
- (onderwijs) iemand die basisonderwijs of voortgezet onderwijs volgt
- 's Ochtends gaan er hele horden scholieren voorbij op de fiets.
Vertalingen
1. iemand die basisonderwijs of voortgezet onderwijs volgt
|
|
Gangbaarheid
- Het woord scholier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "scholier" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "scholier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be