schijnwerper
- schijn·wer·per
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘zoeklicht’ voor het eerst aangetroffen in 1937 [1]
- samenstelling van schijn ww en werper
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schijnwerper | schijnwerpers |
verkleinwoord | schijnwerpertje | schijnwerpertjes |
de schijnwerper m
- een sterke lamp voorzien van een lenzenstelsel dat een krachtige lichtbundel uitzendt
- Er stonden twee schijnwerpers op hem gericht.
- in de schijnwerper staan
onderwerp van grote attentie zijn
- ▸ Opperste concentratie in de coulissen van De Bond. Gespannen staan de leerlingen uit groep 8C van de basisschool Drie-eenheid maandagmorgen naar hun klasgenoten te kijken die op dat moment in de schijnwerpers staan. Als er al wat wordt gezegd, gebeurt dat op een fluistertoon die op de bühne niet te horen is.[2]
- Het woord schijnwerper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schijnwerper" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schijnwerper" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Redactie“Afscheidsmusical groepen 8 in stadstheater Oldenzaal” (11-07-2016), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be