Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schand·merk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schandmerk schandmerken
verkleinwoord schandmerkje schandmerkjes

Zelfstandig naamwoord

schandmerk o [1]

  1. teken dat iemands schande aangeeft

Werkwoord

vervoeging van
schandmerken

schandmerk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schandmerken
    • Ik schandmerk. 
  2. gebiedende wijs van schandmerken
    • Schandmerk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schandmerken
    • Schandmerk je? 

Gangbaarheid

Verwijzingen