Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schaak·club
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schaakclub schaakclubs
verkleinwoord schaakclubje schaakclubjes

Zelfstandig naamwoord

schaakclub v/m [1]

  1. (schaak) vereniging van mensen die schaakspelen
     Terwijl ik de eerste week gebruikt had om de gebouwen te verkennen en het rooster te bestuderen, had Mordecai al kans gezien lid te worden van de Aziatische Vereniging (ter bevordering van de kennis van de Aziatische cultuur en haar uniciteit), de Schaakclub, de Beursclub (voor de ontwikkeling van kennis over aandelentransacties) ......[2]
     De schaaktafel is een cadeau van de gemeente. Na de onthulling door wethouder Arjen Maathuis, voorzitter Ton van Manen van de schaakclub en grootmeester Lucas van Foreest, moet laatstgenoemde aan de slag met een simultaan tegen veertig tegenstanders.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron
    Tom van den Berg
    “Wie wil spelen aan schaaktafel in Almelo, moet wel z'n eigen stukken meenemen” (20-08-2021), Tubantia