• sar·cas·me
  • Leenwoord uit het Frans, waar het is afgeleid van het Laatlatijnse sarcasmus, dat op zijn beurt is afgeleid van het Oudgriekse σαρκασμός. [1] In de betekenis van ‘bijtende spot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1806. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord sarcasme sarcasmen
verkleinwoord -

hetsarcasmeo

  1. bittere, bijtende spot
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]
  • sar·cas·me

sarcasme

  1. sarcasme o; bittere, bijtende spot.