vervoeging van
santificar

santificaba

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van santificar
  2. derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van santificar
vervoeging van
santificarse

santificaba

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van santificarse
  2. derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van santificarse