Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·na·to·ri·um
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘herstellingsoord’ voor het eerst aangetroffen in 1907 [1]
  • afgeleid van het Latijnse sanare (genezen) met het achtervoegsel -orium [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord sanatorium sanatoria
sanatoriums
verkleinwoord sanatoriumpje sanatoriumpjes

Zelfstandig naamwoord

sanatorium o [3]

  1. herstellingsoord (voor chronisch zieke patiënten)
     Het Grand Hotel was al in 1893 klaar, het sanatorium tien jaar later, aan de zuidkant van de spoorweg werden grote villa's gebouwd, de huizen van de arbeiders kwamen aan de noordkant.[4]
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen