Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·men·smel·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord samensmelting samensmeltingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de samensmeltingv [1]

  1. het ineenvloeien van twee of meer zaken tot een zaak
     „Deze opstelling oogt knusser. We merkten de laatste jaren dat steeds meer mensen in de open lucht gingen staan. Bleven er 500 man in de tent over. Dat is niet gezellig”, zegt Akkermans. „In de nieuwe opzet mix je meer met elkaar.” Die samensmelting komt vrijdag tijdens het bedrijvenborreluurtje wel heel goed van pas. Daar vieren ondernemers met personeel een eigen feestje.[2]
     De onthulling van het logo, vrijdag in aanwezigheid van de leerlingen en ouders, sluit het fusieproces af van de basisschool in de Bornse wijk Stroom Esch. Het betekent de definitieve samensmelting van Het Kompas en ’t Iemnschelf, die verder gaan onder de naam De Optimist. „Nu kunnen we echt gaan bouwen aan de nieuwe school”, zegt Ottink.[3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Record kaartverkoop Keunefeesten Holten: ‘Dat het zo hard zou gaan…’” (07-09-2022), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Michel Hasselerharm
    “Speels, vrolijk, kleurrijk en bovenal optimistisch. Zo sluit basisschool De Optimist in Borne fusieproces af” (16-09-2022), Tubantia