saldo
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sal·do
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘overschot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1569 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | saldo | saldi saldo's |
verkleinwoord | saldootje | saldootjes |
Zelfstandig naamwoord
het saldo o
- het eindbedrag wanneer alle tegoeden en verplichtingen in rekening gebracht zijn
- Het saldo is altijd nog flink positief.
Vertalingen
1. het eindbedrag wanneer alle tegoeden en verplichtingen in rekening gebracht zijn
Gangbaarheid
- Het woord saldo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "saldo" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "saldo" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Spaans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
saldar |
saldo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van saldar