Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·la·ri·e·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

salariëren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
salariëren
salarieerde
gesalarieerd
zwak -d volledig
  1. betalen van een loon aan een werknemer
    • Instellingen in de publieke en semi-publieke sector die in de nabije toekomst willen salariëren boven het niveau van de minister-president, moeten van goeden huize komen. Het kabinet eist dat ze kunnen motiveren waarom ze zulke hoge salarissen uitkeren. Anders krijgen ze hiervoor geen toestemming. [2] 
    • De plannen zouden de CU-zetel in Hilversum niet in gevaar brengen. „We kwamen net 38 stemmen tekort voor een tweede zetel.” Op zich is Dijkstra niet tegen een vermindering van het aantal raadsleden. „Mijn voorstel zou zijn om de resterende raadsleden fulltime te laten werken en daarvoor te salariëren. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad 22-04-2005 [https://www.rd.nl/vandaag/economie/salaris-premier-norm-voor-top-1.39246 Salaris premier norm voor top]
  3. Reformatorisch Dagblad 08-09-2006 [https://www.rd.nl/vandaag/binnenland/kleinere-fracties-niet-blij-met-kabinetsplannen-1.1146525 Kleinere fracties niet blij met kabinetsplannen]
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be