Nederlands

 
rumpsteak
Uitspraak
Woordafbreking
  • rump·steak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rumpsteak rumpsteaks
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rumpsteakm

  1. (voeding) een lap rundvlees, kalfsvlees of paardenvlees van de bovenbil
     Het is overigens nog maar de vraag of Albert Heijns vertaalhulp wel de gehoopte duidelijkheid verschaft. Want een biefstuk heet in Vlaanderen over het algemeen ook gewoon een biefstuk, en geen 'rumpsteak'. En een karbonade, dat is helemaal geen kotelet, zegt professor Gino Van Ossel, maar stoofvlees.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. rumpsteak op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Albert Heijn geeft Belgen Appie-les” (07-03-2011), Tubantia