• ru·me·ner
  • Afleiding van de Latijnse woorden romanus (= Romeins)
  • Noors zelfstandig naamwoord met het achtervoegsel -er
Naar frequentie 202036
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rumener     rumeneren     rumenere     rumenerne  
genitief   rumeners     rumenerens     rumeneres     rumenernes  

rumener, m

  1. Roemeens