Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rouw·dou·wen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rouwdouwen
rouwdouwde
gerouwdouwd
zwak -d volledig

Werkwoord

rouwdouwen

  1. onovergankelijk op lompe wijze te werk gaan
     Als jonge mensen op school nooit eens mogen lachen en het wordt een gevangenis vol verveling en slavenwerk, dan zullen ze in de pauze hun tekort inhalen met rouwdouwen.[1]
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Zelfstandig naamwoord

de rouwdouwenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord rouwdouw

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Ad. J. Koekkoek
    “Moderne kunst en christelijke verantwoordelijkheid” (1 april 1994), Digibron