Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • roof·rail
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord roofrail roofrails
verkleinwoord roofrailtje roofrailtjes

Zelfstandig naamwoord

de roofrailv / m

  1. elk van de twee stangen, in de lengterichting op het dak van een auto aangebracht, dienend om grote voorwerpen op te vervoeren

Gangbaarheid