Nederlands

 
biljet van 20 rijksmark
Uitspraak
Woordafbreking
  • rijks·mark
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rijksmark rijksmarken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rijksmarkm

  1. officieel betaalmiddel in het Duitsland van 1924 tot 1948
     Hij kreeg van de automobielindustrie 20.000 rijksmark voor zijn opdracht. Een jaar later, in juli 1935, volgde de onthulling. Het was onmiddellijk een sensatie: in een tijd dat de meeste wagens groot en vierkant waren, kwam Porsche op de proppen met een compact wagentje.[1]
     Arnhem bleef verwoest achter. In de maanden na de slag roofde de Duitse bezetter huizen, winkels en zelfs ziekenhuizen compleet leeg. Voor miljoenen aan rijksmarken, schrijft Beevor. Nijmegen werd frontstad tot het eind van de oorlog en raakte eveneens grotendeels verwoest.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

64 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    HLN
    “Volkswagen stopt nu ook met de productie van de retro-Kever” (14-09-2018), Tubantia
  2.   Weblink bron “Historicus: ’Operatie Market Garden was heel slecht plan’” (21 apr. 2018), De Telegraaf
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be