Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rijks·kas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rijkskas rijkskassen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

rijkskas v/m [2]

  1. de geldmiddelen die de rijksoverheid tot haar beschikking heeft
    • Het lijken soms wel ‘op hol geslagen F-16-piloten’. Automobilisten scheuren door de bebouwde kom van Hoge Hexel. 1400 bestuurders spekten zo de rijkskas met 185.000 euro. Vier snelheidsboetes per dag. [3] 
    • De ombuigingen zijn het gevolg van de economische recessie. De inkomsten van de gemeente, onder meer uit de rijkskas, lopen daardoor terug. Onvermijdelijk is, zo wordt nu al verwacht, dat komende jaren, vanaf 2010, bezuinigingen noodzakelijk zijn. [4] 
    • De gemeente levert financiële bijdragen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Uit de rijkskas komt op basis van de Wet langdurige zorg (WLZ) geld voor de kostbare behandelingen die Nikki moet ondergaan. Maar de ouders moeten zelf ook flink bijleggen. [5] 
    • Er is één ‘maar’. Dat is wat PVV-Tweede Kamerlid Fleur Agema graag het „hysterisch begroten” noemt van het ministerie van Volksgezondheid. Ze bedoelt: de begroting is vaak veel ruimer dan de werkelijke uitgaven – geld dat wordt ingeboekt voor zorg vloeit daardoor uiteindelijk regelmatig weer terug in de Rijkskas. [6] 
Synoniemen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen