revaccineren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- re·vac·ci·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van het Franse revacciner (met het achtervoegsel -eren) [1]
- afgeleid van vaccineren met het voorvoegsel re-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
revaccineren |
revaccineerde |
gerevaccineerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
revaccineren [2]
- (medisch) overgankelijk opnieuw inenten
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord revaccineren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.