resten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van resten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		resten			te resten
	toekomend		zullen resten			te zullen resten
voltooid	tegenwoordig		hebben gerest			te hebben gerest
	toekomend		gerest zullen hebben			gerest te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	restend		gerest			ev. rest	mv. verouderd rest	reste
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	rest	rest	rest	rest	rest	resten	resten	resten
verleden (o.v.t.)	restte	restte	restte	restte	restte	restten	restten	restten
toekomend (o.t.t.t.)	zal resten	zult/zal resten	zult/zal resten	zult resten	zal resten	zullen resten	zullen resten	zullen resten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou resten	zou resten	zou(dt) resten	zoudt resten	zou resten	zouden resten	zouden resten	zouden resten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gerest	hebt gerest	hebt/heeft gerest	hebt gerest	heeft gerest	hebben gerest	hebben gerest	hebben gerest
verleden (v.v.t.)	had gerest	had gerest	had gerest	hadt gerest	had gerest	hadden gerest	hadden gerest	hadden gerest
toekomend (v.t.t.t.)	zal gerest hebben	zal/zult gerest hebben	zult/zal gerest hebben	zult gerest hebben	zal gerest hebben	zullen gerest hebben	zullen gerest hebben	zullen gerest hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gerest hebben	zou gerest hebben	zou/zoudt gerest hebben	zoudt gerest hebben	zou gerest hebben	zouden gerest hebben	zouden gerest hebben	zouden gerest hebben