• re·min·der
enkelvoud meervoud
naamwoord reminder reminders
verkleinwoord

de reminderm

  1. iets dat er voor zorgt dat je iets niet vergeet
    • Inmiddels is de 'arrogante' houding van Marijke en een bestuurslid, die hun winst vierden met een beeldvullende high five, het gesprek van de dag. "Die twee heksen van Loevestein zijn een reminder om nooit in een koopappartement met VvE te gaan wonen", concludeert ene Wilma. Kijker Carola vindt het jammer dat 'de Gestapo', zoals zij de bestuursleden noemt, gelijk kreeg. [1] 
    • Een snelcursus geluk zoeken lijkt te beginnen met je realiseren dat het morgen over kan zijn. En dit lijken we te vergeten, elke dag weer. In mijn telefoon heb ik in ieder geval een dagelijkse reminder gezet met de simpele boodschap: "Je gaat dood". Geluk zit niet in de glitter, geluk zit in de dood. [2] 
    • Carlo Boszhard is vandaag 48 jaar geworden en zijn trotse moeder "viert" dat met een terug-in-de-tijd-foto op Instagram waarop zoonlief op jonge leeftijd neuspeuterend is te zien in een zwembroekje. Carlo zelf kwam tussen alle slingers door ook nog met een reminder. [3] 
92 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]